DOSSIER VAN DER LUBBE

Inleiding

Geen Nederlandse arbeider is zo bekend geworden als de op 10 januari 1934 onthoofde Marinus van der Lubbe, de man die de brand in de Rijksdag stichtte. Over weinigen bestaan ook zulke uiteenlopende meningen. Ook al is nu, 70 jaar later, duidelijk dat Marinus van der Lubbe de Rijksdagbrand in zijn eentje heeft gesticht om een signaal aan de Duitse arbeiders te geven, toch blijven hardnekkig andere meningen over de achtergrond van de Rijksdagbrand circuleren. Tegengestelde belangen en politieke opvattingen lijken hun stempel op de verschillende opvattingen te drukken.

Op 27 februari 1933 breekt in Berlijn brand uit in het gebouw van de Rijksdag, de zetel van het Duitse parlement. De brand verwoest de parlementszaal en de glazen koepel daarboven. In het gebouw wordt de Nederlandse radencommunist Marinus van der Lubbe (1909-1934) aangehouden. Tijdens zijn verhoor verklaart de 24-jarige werkloze bouwvakker dat hij de brand uit eigen beweging heeft aangestoken met het doel de Duitse arbeiders te bewegen in verzet te komen tegen het Hitlerfascisme. De brand leidt echter tot het tegendeel: Hitler grijpt dit ‘communistisch complot’ aan om in één slag zijn linkse tegenstanders en de Duitse democratie uit te schakelen. Hij laat op grote schaal communisten, socialisten en als revolutionair links bekendstaande personen door politie en sa-bendes arresteren. Zijn ‘voorlichter’ Goering beweert dat tenminste tien personen bij de brand betrokken moeten zijn geweest, gezien het grote aantal brandhaarden en de gebruikte hoeveelheid brandbaar materiaal. Daar alleen van der Lubbe is gearresteerd moeten ‘zijn handlangers’ via een onderaardse gang ontsnapt zijn, aldus Goering. Alleen de communistische Rijksdagafgevaardigden kenden de plattegrond van het gebouw goed genoeg om na de brandstichting op deze wijze te verdwijnen.

De Berlijnse commissaris van politie Heisig, op 4 maart 1933 in Nederland om de achtergronden van Marinus van der Lubbe na te zoeken, is echter een andere mening toegedaan. Blijkens een verslag in het Algemeen Handelsblad verklaart hij op een persconferentie op 10 maart 1933 dat uit het onderzoek blijkt, dat Van der Lubbe de enige dader moet zijn geweest. Heisig wordt direct daarop naar Berlijn teruggeroepen.

Op 28 februari wordt Torgler, de fractievoorzitter van de KPD, gearresteerd en op 9 maart nog drie Bulgaarse communisten. Zij worden van medeplichtigheid beschuldigd en moeten ook voor de rechtbank in Leipzig verschijnen. De Bulgaarse communist Dimitroff verdedigt zich briljant, terwijl Marinus van der Lubbe zich in zichzelf terugtrekt en zwijgt. Eenmaal, op de 42e dag van zijn proces, legt hij nogmaals de verklaring af, dat hij de Rijksdag in zijn eentje heeft aangestoken; een verklaring die niemand van hem wil geloven. Het proces eindigt met de doodstraf voor Marinus van der Lubbe en vrijspraak voor de andere beklaagden. Marinus van der Lubbe wordt op 10 januari 1934 in Leipzig onthoofd.

Inmiddels zijn de communisten een tegenaanval begonnen. Marinus van der Lubbe wordt hiervan het slachtoffer. Hij wordt afgeschilderd als een door de nazi’s betaalde provocateur. De communisten richten een internationaal comité op en geven op 1 augustus 1933 het zogeheten "Bruinboek" uit. De maand daarna organiseren zij een tegenproces in Londen. In het Bruinboek wordt op basis van uit hun verband gerukte citaten uit interviews en een verklaring van de dichter Freek van Leeuwen geconcludeerd dat Marinus van der Lubbe homosexueel was. Naar een nazi-schandknaap is dan nog maar een kleine stap.

Zijn politieke kameraden, zijn vrienden en familie verdedigen Van der Lubbe met de beperkte middelen die hen ter beschikking staan. Ze pareren de communistische aanval in brochures, bladen en vlugschriften. Zij geven het "Roodboek" uit waarin ze aantonen welke opzet achter het Bruinboek schuilgaat. Overigens is radicaal links zelf sterk verdeeld over de actie van Marinus van der Lubbe. Radencommunisten, althans een deel ervan, en anarchisten van de directe actie beschouwen hem als een revolutionair proletariër en bestrijden zowel de communisten als de nazi’s. Andere radencommunisten en anarchisten hebben forse kritiek op zijn eigenmachtige optreden.

In 1962 publiceert Fritz Tobias zijn studie "Der Reichstagsbrand. Legende und Wirklichkeit". Hierin komt hij tot de conclusie dat Marinus van der Lubbe de brand op eigen initiatief en zonder hulp van anderen heeft aangestoken. Hiermee komt, lijkt het, voor historici een einde aan de discussie. Onlangs bleek het laatste woord over Van de Lubbe toch nog niet gezegd te zijn. Als een veenbrand laaide in 2001 in Duitsland de discussie over de achtergronden van de Rijksdagbrand weer op. Zo maakt het boek "Der Reichstagsbrand. Wie Geschichte gemacht wird" van Alexander Bahar en Wilfried Kugel, Marinus van der Lubbe opnieuw voor nazi-provocateur uit. Ditmaal op basis van, volgens de auteurs, niet eerder bekende documenten, die in Oost-Berlijn werden ontdekt. De auteurs schromen er niet voor Fritz Tobias, in de beste communistische traditie, verdacht te maken als ‘amateur-historicus’ en door te stellen dat hij lid was van de ‘geheime Feldpolizei’ en bijgevolg als onbetrouwbaar ‘te ontmaskeren’. Het behoeft geen verder betoog dat documenten (het betreft met name de originele stukken van het proces in Leipzig) die na 1945 in handen van de communisten waren gevallen allang gebruikt zouden zijn als ze werkelijk het Bruinboek ondersteunden. Ook Fritz Tobias was gewoon voor zijn nummer in de Wehrmacht opgeroepen en werkte in de eerste oorlogsjaren als schrijver op de Ortskommandantur in onder andere Rotterdam. Hij was geen lid van de ‘geheime Feldpolizei’ of ‘Feldgendarmerie’.

Het onderhavige dossier bevat het overgrote deel van de moeilijk te vinden artikelen over Marinus van der Lubbe en zijn daad die zijn gepubliceerd in de radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-syndicalistische pers in 1933-1934. Niet ieder artikel waarin de Rijksdagbrand ter sprake komt is opgenomen. Er is geselecteerd op het belang dat een artikel heeft voor de diskussie omtrent de rol van Marinus van der Lubbe. Verder is opgenomen de brochure ‘Proletariër of provocateur’, geschreven door de radencommunist Age van Agen, en een tweetal brochures, uitgegeven door Marinus’ broers. (Er is een stamboom van Marinus van der Lubbe toegevoegd vóÓr het notenapparaat.) Ook zijn enkele vlugschriften van het Internationaal Van der Lubbe Comité, de uitgevers van het Roodboek, en van de Alarmbeweging opgenomen. Deze bronnen tonen aan hoe verdeeld radicaal links reageerde op de Rijksdagbrand. Het bleek op dat moment moeilijk een helder beeld te krijgen van deze dramatische gebeurtenis. De nazi’s voerden een uitgebreid spektakel op rond de brand en het proces, wat zijn weerslag vond in de burgerlijke pers van die dagen. Hiertegenover staat de al niet minder spectaculaire publiciteitsmachine van de communisten, georkestreerd door Willi Münzenberg. Opmerkelijk in dit verband is dat in een artikel in de Persdienst van Internationale Communisten, waarschijnlijk van de hand van de radencommunist Anton Pannekoek, het proces tegen Marinus van der Lubbe met een toneelvoorstelling vergeleken wordt. De auteur kraakt, als een situationist avant la lettre, het stuk volledig af.

Scherpe kritiek op de manier waarop de communisten de gang van zaken voorstellen, klinkt ook door in verschillende hier opgenomen stukken. Het (al eerder door de uitgever van dit dossier herdrukte) Roodboek, uitgegeven door politieke vrienden van Marinus van der Lubbe, is in deze kritiek het meest consistent.
In de stukken van degenen die Marinus van der Lubbe persoonlijk hebben gekend valt op dat zij hem als eerlijk mens, als volledig betrouwbaar revolutionair, door dik en dun steunen, en in bescherming proberen te nemen tegen de karaktermoord in het communistische blad De Tribune en in het Bruinboek. Dat geldt voor zijn broers, zijn kameraden van de radencommunistische organisatie Linksche Arbeiders Oppositie en voor een aantal anderen, zoals de anarchist Wim Jong, die hem in Leiden had ontmoet. Ook sommige radicale anarchisten, met name die uit het landelijk verbond van Alarmgroepen, stonden vierkant achter Marinus van der Lubbe en zijn daad. Andere radencommunisten, zoals Anton Pannekoek, van de Groepen van Internationale–Communisten, respecteerden Marinus als persoon maar plaatsten kanttekeningen bij het individuele karakter van de brandstichting. De anarchisten reageerden verdeeld. Sommigen, zoals Henk Eikeboom, dichter en hoofdredacteur van het weekblad De Arbeider, hechtten geloof aan de communistische complottheorie. Gerhard Rijnders, uitgever van het blad De Vrije Socialist, stelde dat de discussie van weinig belang was omdat Marinus van der Lubbe geen anarchist was. De anarchosyndicalist Arthur Müller Lehning, die in die tijd in Berlijn woonde, veroordeelde de brandstichting als een waanzinnige daad die, onder de gegeven omstandigheden in Duitsland, alleen maar negatief kon uitpakken.

In deze veelvouden van meningen klinken de politieke verhoudingen en ontwikkelingen in de crisisjaren duidelijk door. Zoals de teloorgang van de revolutionaire arbeidersbeweging in Duitsland in de jaren na de eerste wereldoorlog, mede door het optreden van de socialistische en de communistische partijen, en de hiermee gepaard gaande opkomst van het fascisme. Het bleek op dat moment voor velen onmogelijk Marinus van der Lubbe anders dan als pion van de ene of de andere partij te zien. Ook nu nog vinden velen het moeilijk te geloven dat Marinus van der Lubbe alleen en eigener beweging handelde.

Het nawoord bij de Nederlandse uitgave van Horst Karasek’s levensbeschrijving van Marinus van der Lubbe "De Brandstichter" uit 1984 stelt hierover: "Belangrijker lijkt de hardnekkigheid van de opvatting dat Marinus door de nazi’s is misbruikt. In essentie maakt het hierbij niet veel uit of hij een provocateur is dan wel een misleid slachtoffer. In beide gevallen wordt Marinus zijn daad ontnomen. De hardnekkigheid van deze opvatting is meer dan een poging het falen van de linkse politiek tegenover Hitler te verdoezelen. Het is vooral een veroordeling van Marinus’ opvattingen, van zijn idee dat alleen het zelfstandig handelende proletariaat de sociale revolutie naderbij kan brengen, waarbij dan partijen en leiders alleen een hinderpaal vormen." Karasek zet in zijn boek verder uiteen dat de tragische gebeurtenissen na 27 februari niet door de brand veroorzaakt zijn, de arbeidersbeweging was immers al verslagen. Dit laatste was in de jaren dertig veel minder duidelijk. Het nawoord stelt verder: "Het tragische van Marinus van der Lubbe is deze verkeerde inschatting van de politieke situatie. Hierdoor heeft hij de politieke ontwikkelingen versneld, maar te blijven steken in deze conclusie doet geen recht aan de revolutionair Marinus van der Lubbe. … Zijn leven laat zien dat je je niet hoeft neer te leggen bij de bestaande politieke en maatschappelijke verhoudingen, maar dat je daarin kunt ingrijpen door zelf daden te stellen en actie te voeren."

Om een aantal redenen is de discussie rond Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand nog steeds van belang. Niet alleen vanuit historisch oogpunt, maar vooral om te laten zien hoe iemand vermalen kan worden in de raderen van partijbelangen. De werkelijke gebeurtenissen raken ondergeschikt bij de propagandadoelen die links of rechts nastreven. In beide gevallen is Marinus van der Lubbe het slachtoffer. De Rijksdagbrand lijkt een mijlpaal in de Duitse geschiedenis. De brand markeert het moment waarop de revolutionaire situatie van na de eerste wereldoorlog definitief wordt afgesloten en omslaat in de fascistische dictatuur die uitmondt in de tweede wereldoorlog.

Bovendien brengt de manier waarop deze propagandastrijd wordt gevoerd de ware aard van fascistisch Duitsland, maar ook van communistisch Rusland, duidelijk naar voren. De nazi’s stellen de wetten bij en manipuleren de rechters om Marinus van der Lubbe ter dood te laten veroordelen. De communisten stellen Marinus van der Lubbe voor als een schandknaap van de nazi’s, op basis van uit hun verband gerukte hele en halve getuigenissen uit Leiden. Een door de nazi’s georchestreerd complot moet verdoezelen dat de communisten hebben gefaald in hun poging om Hitler te stoppen. Een zelfstandig handelende proletariër past niet in de communistische partijbelangen.

Tenslotte stelt de discussie rond Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand de vraag naar de legitimiteit van de revolutionaire daad opnieuw aan de orde. In hoeverre is het geoorloofd geweld te gebruiken om een ideaal te bereiken? Als je er begrip voor hebt dat een anarchist een aanslag op Mussolini pleegt, moet je dan ook niet deze brandstichting accepteren? Of ontbreken bij de Rijksdagbrand, zoals Arthur Müller Lehning stelt, de voorwaarden, het revolutionaire kader, waarin een dergelijke daad past en begrepen kan worden? Er worden in de verschillende artikelen diverse voorbeelden genoemd die in het notenapparaat verder kort toegelicht worden. Deze zelfde discussie wordt ook vandaag de dag nog gevoerd naar aanleiding van, moeiteloos te vinden, recente voorbeelden. En in het licht van deze discussie is de daad van Marinus van der Lubbe nog steeds actueel.

JR

> terug naar uitgave