Inleiding

‘Omdat wij niet aan deze maatschappij willen ten ondergaan, moet deze maatschappij aan ons ten ondergaan.’

Van de anarchistische jeugdbewegingen waren de groepen rond het blad De Moker, die ik verder met ‘De Moker’ aanduid, wel de meest radicale. Radicaal in hun totale afwijzing van het kapitalistische systeem en burgerdom, in hun kritiek op socialisten en communisten én op anderen in de anarchistische beweging; maar vooral radicaal in de manier waarop ze die kritiek lieten horen en in hun manier van leven tot uiting brachten. Hun blad De Moker verscheen van eind 1923 tot 1928.
Mijn belangstelling voor De Moker dateert uit de tijd dat ik redactielid was van De Vrije Socialist eind jaren ’70 begin jaren ’80. Toen heb ik met een aantal vrienden gesprekken gevoerd met oud-Mokerleden en enkele anderen uit die tijd, die we via De Vrije Socialist en het vrij-socialistisch kampeerterrein ‘Tot Vrijheidsbezinning’ in Appelscha op het spoor kwamen.  Deze inleiding is gebaseerd op het blad De Moker en het interne communicatieblad van de Mokerjongeren De Pook, orgaan tot onderlinge oprakeling. De Moker is een propagandablad waarin je nauwelijks informatie vindt over de Mokergroepen zelf. Deels is dat te vinden in De Pook, voor zover dat bewaard is gebleven. Ook in de anarchistische bladen uit die tijd, De Arbeider, De Vrije Socialist, De Vrije Samenleving is informatie te vinden, bijvoorbeeld verslagen van congressen. Verdere bronnen zijn de dissertatie van Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd,  de scriptie van André Jerbers en Frans Romkes De Hoop der Toekomst, Libertair socialistische opvoeding en jeugdbeweging in Nederland tussen 1900 en 1930 , die van Casper Hoffmann De anarchistische jeugdbeweging in de jaren twintig  en de scriptie van Fike van der Burght, Die Moker- en Alarmgroepen bestonden niet om te bestaan als groep.  De twee laatste scripties zijn heruitgegeven door uitgeverij De Pook, Amsterdam. Van Gé Nabrink , zelf  geen Mokerlid,  kreeg ik zijn beknopte herinneringen Datgene wat wij heden niet doen, doen wij nimmer , hierin schetst hij een beeld van de jeugdbeweging vóór het ontstaan van De Moker. De herinneringen van Harmen van Houten Anarchisten in Drenthe. Levensherinneringen van een veenarbeider geven een beeld van de levensomstandigheden in de veenstreken in Drenthe en Groningen, de achtergrond van de meeste Mokerjongeren uit de noordelijke groepen.  Recenter verschenen nog herinneringen die een beeld geven van die periode. Strijdlied van Noor Tjallingii  over haar moeder Bep (van Houten) van der Pijll en Melle mocht geen Jezus heten van Koos Levy-van Halm.  Dit laatste boek handelt over de schilder Melle (Oldeboerrigter, en zijdelings over zijn zussen Henriette (Jet) en Liberta, alle drie actief in de Moker). Verder verscheen bij uitgeverij De Dolle Hond uit Amsterdam een heruitgave van de brochure Werken is Misdaad van Herman Schuurman samen met De Mokergroep. Hoe de opstandige jeugd in de roerige jaren twintig de libertaire beweging in beroering bracht een studie van Els van Daele.  Peter Ebbes schreef een interessante doctoraalscriptie over Jo de Haas.  Over de acties van Mokerleden staan ook in de reguliere pers regelmatig kleine berichten. Een bijzondere bron vormen nog de politierapporten over Mokeractiviteiten en de rapporten van de CID (Centrale inlichtingen Dienst) over revolutionairen, die voor zover ze  bewaard zijn gebleven, op het internet te vinden zijn.  Als dat wordt aangevuld met de informatie uit gesprekken met oud-Mokerleden kun je je een beeld vormen van De Moker en de activiteiten van de groepen.
Het wachten is nog op een grondige studie van alle beschikbare bronnen.

Ik heb verder veel gehad aan de kritische opmerkingen van Sjon Besseling, Rudolf de Jong en Arie Hazekamp en aan de gesprekken met Koos Levy-van Halm en Noor Tjallingii, waarvoor veel dank.


Achtergrond van de Moker en de Mokerjongeren

De herinneringen van Gé Nabrink (1903-1993) geven een beeld van het ontstaan van de  Mokergroepen en de achtergrond van de leden ervan. Gé Nabrink kwam uit een gezin van vrijdenkers en geheelonthouders en hij werd in 1917 lid van de JGOB, de Jongelingen Geheel Onthouders Bond, vermoedelijk onder invloed van zijn oudere zus die op de kweekschool lid was geworden van de KGOB, de Kwekelingen Geheel Onthouders Bond. Deze blauwe bonden waren een reactie op het wijdverbreide drankmisbruik onder de arbeiders. Bijzonder aan de JGOB was dat het een zelfstandige jongerenbeweging was. De jongeren organiseerden zichzelf en er was geen bemoeienis van ouderen. De JGOB richtte zich op geheelonthouding en algemene ontwikkeling en kenmerkte zich door een vrije omgang tussen jongens en meisjes. De JGOB vormt het eerste voorbeeld in Nederland van een vrije jeugdbeweging. Rond 1918 telde de JGOB meer dan 1600 leden en haar blad Jonge Strijd bereikte toen een oplage van 14.000 exemplaren. In de JGOB leerde Nabrink een aantal jongeren kennen waarvan de namen later bij De Moker weer terug te vinden zijn, hij noemt Herman Schuurman, Herman Groenendaal, Joop van der Eijnde en zijn zuster, Joop van de Wetering, Mientje Pardon, Michiel Gaarkeuken. De invloed van de Rein Leven Beweging (RLB) in de JGOB was onmiskenbaar. De RLB werd opgericht in 1900 onder invloed van het tolstojanisme. De RLB kenmerkte zich door een grote openheid, eerbied voor het vrije huwelijk en seksuele opvoeding, en een levenshouding die zich uitte in vegetarisme, geheelonthouding, niet-roken, geen opwekkende dranken, reformkleding, puriteinse opvattingen over seksualiteit, (afwijzen van seksualiteit als lust, voorbehoedsmiddelen en abortus) afkeer van geweld en een zich terugtrekken uit de  maatschappij in zelfgeschapen gemeenschappen.  Vertegenwoordigers van de RLB zoals Felix Ortt, Lodewijk van Mierop en professor Jacob van Rees traden regelmatig als spreker op in JGOB vergaderingen. ‘Hun lustvijandige opvattingen’, ik citeer Nabrink,  ‘vonden zowel instemming als ernstig verzet.’ Toen ik daar in 1982 Nabrink over sprak en me afvroeg waarom de RLB zo belangrijk was voor de jeugdbeweging vertelde hij dat de belangrijkste verdienste van de RLB zijns inziens was dat die beweging uitging van volkomen gelijkheid van mannen en vrouwen en van openheid over seksualiteit. Beide onderwerpen waren baanbrekend in die tijd.
De JGOB was vooral een ethische beweging en een belangrijke kweekvijver voor radicale jongeren. Vanuit de JGOB ontstond met kerst 1920 het VJV, het Vrije Jeugd Verbond. De achtergrond daarvan was dat de meerderheid van de (jongere) JGOB-leden geen stelling wilde nemen in politieke onderwerpen omdat de JGOB zich als politiek neutraal beschouwde. Door de Eerste Wereldoorlog leefde er echter een sterk antimilitarisme ondcr de jeugd en was er veel discussie over dienstweigering. Er waren nogal wat JGOB leden die niet in het leger wilden. Daarbij bracht de Russische Revolutie van 1917 en de revolutieperiode in Duitsland van 1918-1919 ook in Nederland hoopvolle verwachtingen over een revolutionaire verandering van de maatschappij. De  JGOBers die politiek stelling wilden nemen, scheidden zich af en richtten het VJV op. Het VJV had als beginselverklaring:
‘Het VJV is de landelijke samenwerking van jongeren , die beseffend, dat zij niet langer mogen en kunnen berusten in de levensvernietigende maatschappelijke en geestelijke toestanden, ieder op zijn eigen wijze en zoveel mogelijk gezamenlijk arbeiden aan de algehele bevrijding der menschheid.’
Gé Nabrink is die eerste jaren actief in het VJV, Hij werkt mee aan het blad van het VJV Vrije Jeugd dat vanaf 1921 verschijnt maar waarvan alleen van de jaargang 1923 acht nummers bewaard zijn gebleven. Nabrink  draagt in 1921 ook zorg voor de uitgave van de fraai vormgegeven brochure De Moord van Herman Schuurman.  Achterop deze brochure wordt Nabrinks adres vermeld als adres van de landelijke brochurehandel van het VJV. In deze brochure lees je al de aanval op het burgerdom in een kenmerkende revolutionaire stijl, zoals je die ook later in De Moker vindt.
‘Omdat wij niet aan deze maatschappij willen ten ondergaan, moet deze maatschappij aan ons ten ondergaan.  Lezer, omdat wij niet door uw misdadig dulden willen ondergaan, moet gij door ons ten onder gaan. Wij zijn het oordeel. Wij zijn het leven. Wij zijn de vernieuwing. Wij zijn de herziening. WIJ ZIJN DE REVOLUTIE.’
Invoegen omslag De Moord
  Gé Nabrink verlegde zijn activiteiten in 1924 naar het IAMV, de Internationale Antimilitaristische Vereniging. Het IAMV was in 1904 opgericht op initiatief van Ferdinand Domela Nieuwenhuis en was de belangrijkste antimilitaristische organisatie die ons land gekend heeft. Alle stromingen binnen het anarchisme uit die jaren werkten er in samen met andere radicaal linkse groepen. Antimilitaristische jongeren waren er meestal ook lid van.
Het VJV werd in 1923 versterkt door een nieuwe groep jongeren die vooral afkomstig waren uit de Sociaal Anarchistische Jeugd Organisaties (SAJO). De SAJO was in 1916 ontstaan in Amsterdam, twee jaar later vind je ook groepen in Haarlem, Beverwijk en Delft, in 1919 gevolgd door Rotterdam, Den Haag en Zaandam. Een SAJO groep bestond volgens Ger Harmsen uit een tiental leden maar had een grote invloed op andere jongeren. De SAJO werd gekenmerkt  door een sterk antimilitarisme, blijkend uit propaganda voor dienstweigeren en het feit dat SAJO jongens niet in dienst gingen, door discussies over de sociale revolutie en een grote actiebereidheid. Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit de (mislukte) aanslag op het Kruithuis aan de Haarlemmerweg in Amsterdam in 1918, waarbij de vier daders, allen jonge SAJO-leden, werden gepakt. Een van  hen, Willem Holthaus, stierf later in de gevangenis aan tbc. De SAJO was door de discussie over de houding die je moest aannemen tegenover de ontwikkelingen in Rusland na de revolutie en door meningsverschillen over de noodzaak van vakorganisaties ten onder gegaan. Verdedigers van het nieuwe communistische Rusland en van vakverenigingen gingen over naar de communistische jeugdorganisatie ‘De Zaaier’ of werden lid van de vakbond, het ‘Nationaal Arbeids-Secretariaat’ (NAS). De SAJO bestond op dat moment alleen nog uit tegenstanders van de bolsjewieken. Korte tijd gaf de SAJO het blad De Opstandeling uit onder redactie van Anton Constandse. Toen de SAJO werd opgeheven gingen de leden over naar het VJV of vormden Alarmgroepen rond het door Anton Constandse uitgegeven blad ALARM (1922-1926). De SAJO jongeren die zich aansloten bij het VJV brachten daar hun radicale anarchistische ideeën en actiebereidheid in. Overigens waren de scheidslijnen tussen de verschillende groepen, de Alarmgroepen en de in 1923 ontstane Mokergroepen minder strak dan hier lijkt. Anarchistische jongeren uit beide groepen colporteerden met ALARM  en met het vanaf 1923 verschijnende blad De Moker. Volgens Wim Wessels zaten alle jongeren uit de Amsterdamse Alarmgroepen ook bij de Moker.
Invoegen foto groepje met div bladen
In het Groningse anarchistische blad De Arbeider verscheen al begin juni 1920 een idealistisch getint manifest van het VJV met haar beginselen.  Het bevat een oproep aan jongeren zich te verenigen in een van ouderen onafhankelijke jeugdbeweging en in verzet te komen tegen de ellende waarin deze wereld was gedompeld. Het VJV keerde zich tegen de militaire dienst en pleitte voor dienstweigering, Hun vrije tijd wilden VJVers niet doorbrengen in kroeg en bioscoop omdat daar de jeugd werd ingepast in de sleur, de  gewoontes en manieren van de ellendige wereld, maar in de vrije natuur. Hun verzet had het ideële karakter van een andere manier van leven, van de persoonlijke daad, waarvan verandering werd verwacht. ‘Het is immers zo klaar als de dag, dat al onze daden, al is het nog zoo weinig, het groote gebeuren beïnvloeden.’ Het VJV sprak zich in deze periode niet uit voor een politieke richting maar wilde een jeugdbeweging zijn waar alle jongeren, ook zij die nog geen vastomlijnde mening hadden, terecht konden.
Het antimilitarisme kreeg landelijk veel aandacht tijdens de hongerstaking van de dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921. In protestvergaderingen, demonstraties en stakingen werd solidariteit betuigd met Herman Groenendaal en met zijn actie. Het VJV speelde een belangrijke rol in het organiseren van acties rond Groenendaals hongerstaking en volgens Ger Harmsen voltrok  zich in deze zomer ‘de ideologische afbakening en bewustwording, die samen met de emotionele bindingen die tussen de jongeren ontstaan waren, de grondslag legden voor hechtere groepsvorming.’
Dat najaar werd door Piet Kooijman, Leen van der Linden, Cornelis Eekhof  (overigens geen VJV-leden) en het SAJO-lid Jo de Haas een bomaanslag gepleegd op het huis van majoor Verspeyck, een van de leden van de krijgsraad die Groenendaal veroordeeld had. Na zijn arrestatie sloeg Jo de Haas door. De anderen werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld terwijl Jo de Haas werd vrijgesproken. Dit werd Jo de Haas zijn leven lang, met name door Amsterdammers, nagedragen.
Een jaar later zette Herman Schuurman in een aantal artikelen in De Arbeider de beginselen van het VJV uiteen.  Het VJV richt zich op de bevrijding van de jeugd. ‘Onze taak is revolutie te brengen in de hoofden en in de harten en zoo in de wereld, dat wil zeggen, we zullen verwekken een omzetting in waardeering der dingen (…) We zullen zeggen dat we geen doodslag willen  (…) We zullen vervloeken de oorlog en de uitbuiting.’ De jeugd moest vernieuwing brengen en daarom zich onafhankelijk van ouderen organiseren. De revolutionaire energie van de jeugd maakte de samenhang in de jeugdbeweging waarin elk zelfstandig individu zo nodig kon samenwerken. De sociale revolutie is een noodzakelijke voorwaarde voor verbetering van de omstandigheden waaronder de revolutionaire jeugd moet leven.
Het VJV gaf vanaf 1921 het propagandistische blad Vrije Jeugd uit. In de redactie daarvan werkte Herman Schuurman samen met Joop van der Eijnde en Piet Vijlbrief. Deze laatste werd opgevolgd door Jac. Knap, die we later ook in de redactie van De Moker terugvinden. Vrije Jeugd nam stelling tegen en riep op tot verzet tegen imperialisme, militarisme, monarchie, staat, fascisme en alcohol als rechtstreeks gevolg van het kapitalistische economische stelsel.
Ook in het noorden van Nederland ontstonden vanaf circa 1923, wat later dan in het westen,  groepen van het VJV in plaatsen waar de vrij-socialistische beweging geworteld was. De meeste jongeren kwamen uit de vrijsocialistische gezinnen in de veenstreken.

De Moker

Eind 1923 manifesteerden zich twee stromingen binnen het VJV, ieder met een eigen blad. In december 1923 verscheen het eerste nummer van De Moker, Opruiend blad voor Jonge Arbeiders.De ondertitel werd in 1926 als een deel van de groepen zich anarchistisch gaat noemen Blad voor jonge anarchisten. De Moker werd uitgegeven door de radicale en anarchistische stroming binnen het VJV. Daarnaast gaf vanaf februari 1924 de gematigde, ‘zoekende’, stroming in het VJV De Kreet der Jongeren, Blad van opstandige Jeugd uit. De Kreet was een uitgave van de groepen Haarlem en Groningen van het Vrije Jeugd-Verbond. De gematigde stroming wilde het zelfstandig denken en oordelen van de jeugd bevorderen terwijl de Mokerjongeren de nadruk legden op het daadwerkelijk in praktijk brengen van hun opvattingen en propaganda daarvoor. Zij riepen op tot sabotage van het kapitalistische arbeidsproces.
Invoegen omslag De Kreet
De redactie van De Moker werd bij de start in 1923 gevormd door Jac. Knap, Rinus van den Brink en Herman Schuurman. Het redactieadres was in Amersfoort bij Jac. Knap thuis. Hij kwam uit een anarchistisch nest. Herman Schuurman woonde destijds in Utrecht.
In zijn dissertatie Blauwe en rode jeugd zegt Ger Harmsen, op basis van de interviews die hij met oud-Mokerleden gehouden heeft: ‘Ongetwijfeld is De Moker-groep de merkwaardigste zelfstandige arbeidersjeugdbeweging geweest, die ons land gekend heeft. Bloeiend van 1924-1928 en in het hele land niet meer dan een 500 min of meer trouwe aanhangers tellend, was het een beweging die overal van zich deed spreken door propagandistische vondsten en extreme opvattingen.’ Rond die 500 aanhangers schaarde zich een grotere groep sympathisanten. Aan de hand van de contactadressen in De Moker schat ik dat er in het gehele land tenminste 34 VJV groepen bestonden achter dit blad, wellicht enkele meer omdat in Amsterdam meerdere groepen waren.  Meisjes waren in de minderheid, al vormden ze wel een kwart van de contactadressen in het land. De groepen bevonden zich met name in het westen en in het noorden in de veenkoloniën, het zuiden ontbreekt geheel, al wordt in De Moker melding gemaakt van colportage met het blad in Best. Vermoedelijk kwamen de colporteurs uit de idealistenkolonie ‘De Ploeg’ in die plaats.
Vooral op aandringen van de groepen uit het noorden verscheen in juli 1925 in plaats van De Moker en De Kreet der Jongeren een gezamelijk blad De Branding. De noordelijke groepen onderscheidden zich met name in een minder heftige stijl en cultuur van de groepen uit het westen van ons land. Daardoor werd in het noorden de tegenstelling tussen de  ‘zoekende’ jongeren van De Kreet der Jongeren en de radicalen van De Moker minder gevoeld en wellicht waren de groepen daar ook te klein om twee richtingen te vormen. De redactieleden kregen op de volgende driemaandelijkse vergadering echter het verwijt dat ze de anarchistische principes prijsgegegeven hadden en zo verscheen in februari 1926 weer De Moker. De radicale Mokerjongeren, vooral de Amsterdammers, waren het eigenlijk nooit eens geweest met de fusie. De gematigden verlieten toen het VJV en vormden het VvOJ, het Verbond van Opstandige Jeugd, waarin de Haarlemse groep, met onder andere Wim Koppen en Odo Witsen, en de Groningse groep een belangrijke rol speelden.
Het was vooral arbeidersjeugd die actief is in de Mokergroepen. Harmsen noemt beroepen als typograaf, fotograaf, los arbeider, timmerman, stucadoor, schilder, metselaar, bakkersknecht, tuinman en dergelijke en concludeert dat uit de stijging op de maatschappelijke ladder van deze jongeren in hun latere leven blijkt dat het om begaafde mensen ging met energie en zelfdiscipline. Daarnaast was er ook een aantal die ook later uit eigen keuze aan de rand van de maatschappij bleven en leefden van los werk of als (straat)muzikant. Een deel van de Mokerleden koos later voor de communistische partij. Ik vermoed dat het met name deze groep is die Ger Harmsen geïnterviewd heeft. Hij legde, naar hij mij vertelde, contact met oud-Mokerleden via de drukker van De Waarheid, ook een oud-Mokerlid.  De aantekeningen van Ger Harmsen zijn niet bewaard.
De Mokergroepen kenden nauwelijks een vaste organisatie. Er was een redactie van De Moker die op driemaandelijkse vergaderingen werd benoemd. De vergaderingen werden afwisselend in het westen en noorden, dan vaak in het café van Leffert Blauw in Wijnjeterp, gehouden. Daarnaast was er een comité van landelijke actie dat de vergaderingen en de pinkstermobilisaties, de jaarlijkse bijeenkomsten gedurende de pinksterdagen, organiseerde. De meeste Mokerleden waren twintig jaar of wat ouder en kenden elkaar al uit de JGOB en de SAJO waar ze vroeger lid van geweest waren of van alle acties en colportagetochten die ze samen gevoerd hadden en waren verbonden door banden van affiniteit; een analogie van temperament, eenzelfde smaak, gelijkvormige ideeën. Louis Mercier Vega spreekt van affiniteitsgroepen waarbij hij onderscheid maakt tussen de affiniteitsgroep die ervoor kiest buiten de maatschappij te leven, een eigen maatschappij te vormen, de commune bijvoorbeeld, en de actiegroep die samen met de andere leden van de affiniteitsgroep wil interveniëren in de maatschappij.  Mokergroepen hebben kenmerken van beide, hun politieke overtuiging en de hieruit voortvloeiende acties waren voor hen een levenshouding. Affiniteitsgroepen zijn een spontane organisatievorm voor anarchisten waarin ieder elkaar kent en kan vertrouwen. Ze zijn een bescherming tegen infiltratie van buitenaf, dat blijkt uit het feit dat voor verschillende illegale acties (zie verderop) nooit daders zijn gevonden, maar bemoeilijken vernieuwing van de groep. Aan de namen kun je zien dat vaak meerdere jongeren uit een anarchistisch gezin actief zijn, voorbeelden zijn Wim, Tinus en Nel Wessels, Liberta, Jet en Melle Oldeboerrigter, de Oversteegens, Fer, George, Joop, Mien en Greet uit Santpoort, Bram en Gees Jansma, Jan, Klaas, Gea en Co Blauw. Deze en andere anarchistische gezinnen gaven ook vaak onderdak aan trekkende Mokerjongeren op weg naar vergaderingen, pinkstermobilisaties of op colportagetocht. Zo bestond een netwerk van steunpunten in het land.
Binnen de Mokergroepen leefde een ethisch levenshervormingsideaal dat gepaard ging met een militant activisme, uitmondend in een je zo mogelijk onttrekken aan de burgerlijke samenleving, het kapitalistisch systeem en het leger en daarnaast speelse, aandachttrekkende acties maar ook uiterst militante, tot brandstichtingen aan toe, acties. Dat idealisme zie je bijvoorbeeld in de gebruikelijke geheelonthouding, vegetarisme, de vrije omgang tussen jongens en meisjes, een trek naar de natuur, naakt zwemmen en gemengd kamperen, zwerftochten door Europa, waarbij van pas kwam dat ze esperanto hadden geleerd, leven van straatmuziek en ontkenning van eigendomsrecht. Dat enkelen hun militante houding ook op latere leeftijd nog behouden hadden bleek toen we Bart de Haan in 1981 spraken. De broze oude man zat in een wolk van sigarenrook in zijn stoel, en het eerste wat hij, in een hoestbui, tegen ons zei was ‘Jongens, de zaak mot kapot!’
Er was een vrije omgang tussen jongens en meisjes, maar rokkenjagers werden op hun gedrag aangekeken. Binnen de Mokergroepen ontstonden diverse relaties, seksualiteit was geen beladen onderwerp, maar als een stel ongepland zwanger werd, zoals Mien Oversteegen en Ies Klarenbeek, werd daar wel van opgekeken. ‘Je wist toch wat je daar aan moest doen’, vertelde Bep de Jong ons. Over homoseksualiteit werd verschillend gedacht. De Amsterdammer Ferry van der Roest vertelde dat dat absoluut geen punt was. Dat Jo de Haas homoseksueel was, werd echter door sommigen  afgekeurd, en hij kon daar alleen in de Noordelijke Vrije groepen soms openlijk over spreken.
In De Pook lees je ook over de heftige discussies die niet alleen over politieke geschillen gingen maar soms ook een persoonlijk karakter droegen. Zo werd Herman Schuurman heftig aangevallen toen bleek dat hij zijn aantijgingen betreffende financieel wangedrag tegen zijn mederedacteuren Jac Knap en Rinus van de Brink niet waar kon maken en ook nog duidelijk werd dat hij colportageopbrengsten niet afdroeg maar ten eigen bate aanwendde. In de latere nummers van De Moker vind je zijn naam ook niet meer terug.
De culturele en wetenschappelijke belangstelling van de Mokerjongeren was groot. Er was kritiek op de banaliteit van veel arbeiders, op sensatielectuur, zinledig uitgaan en bioscoopbezoek. Er werd veel gedaan aan schilderen, tekenen, houtsnijden en boetseren. Bijeenkomsten droegen niet alleen een politiek karakter maar ook werd aandacht besteed aan filosofische en literaire onderwerpen. Er was een sterke orientatie op Duitse kunst en literatuur en er waren ook veel contacten met de  Duitse jeugdbeweging, bijvoorbeeld op de Pinkstermobilisaties van 1926 en 1927.
Een apart deel van de jeugdcultuur was het zelf maken van muziek. Er werd opgetreden op politieke bijeenkomsten, bij propaganda tochten en vergaderingen maar ook op straat waarbij geld werd opgehaald. Niet alleen politieke maar ook sociaal bewogen en andere liederen, tot klassieke liederen van Schubert aan toe, werden gezongen. Mokerjongeren trokken soms ook in kleine groepen kamperend en levend van wat muziekmaken opbracht door het land.  Sommigen zoals Nico Reket en Gerritje van Houten leefden later van musiceren op feesten en partijen.
Invoegen foto van muziekgroep


Antimilitarisme
Het belangrijkste propaganda- en actiepunt was het antimilitarisme. De gruwelen van de Eerste Wereldoorlog brachten een breed gedragen antimilitarisme teweeg, waarbij de anarchistische jeugd wel het meest radicaal was. Dienstweigeren, wat in die tijd 10 maanden cellulair onder beroerde omstandigheden in de gevangenis van Scheveningen betekende, was algemeen. Je kwam niet naar de keuring (je was geen stuk vee) ook niet als je zeker afgekeurd zou worden zoals Wim Wessels, omdat zijn linkerarm korter was dan zijn rechter. Soms lootte je uit, dan had je geluk. Henk de Groot, die net te jong was om nog actief in de Moker te worden, was uitgeloot. Hij was ervan overtuigd dat de burgemeester van zijn dorp dat geregeld had omdat hij die heisa van een weerspannige Henk wilde voorkomen. Als je werd opgeroepen, kwam je niet op. Je liet je door de politie ophalen. Sommigen slaagden er in jaren buiten bereik van justitie te blijven, zoals het SAJO-lid Daan Goulooze.  Je deed geen beroep op de dienstweigeringswet die in 1923 naar aanleiding van de hongerstaking van de dienstweigeraar Herman Groenendaal was ingesteld. Daarvoor moest je ethische bezwaren tegen het gebruik van geweld hebben. Anarchistische jongeren hadden politieke bezwaren tegen het leger en de bevelsstructuur en in het algemeen waren ze niet tegen revolutionair geweld. De Mokerpropaganda voor dienstweigeren spoorde aan tot  zelfstandig handelen en pleitte voor de vrije persoonlijkheid. Dat betekent de zelfstandig denkende en handelende mens, los van kerk, kroeg, koningschap, kapitaal en leger.
Propaganda voor dienstweigeren was niet altijd zonder gevolgen. Rinus van den Brink werd in 1924 tot twee maanden veroordeeld omdat hij bij de kazernepoort een oproep aan de in oktober opkomende nieuwe lichting soldaten had uitgedeeld waarin werd aangespoord tot dienstweigeren. Hij vertelde ons dat hij pas aangehouden werd toen hij terug naar huis in Amersfoort fietste. De politieagenten herkenden hem makkelijk omdat hij een manchesterbroek, een zwarte cape en halsdoek droeg, de gebruikelijke kleding voor Mokerjongens in die tijd. De Gooi en Eemlander van 30-06-1924 meldt dat tegen de tuinman M.v.d.B. 3 maanden geëist werd wegens opruiïng. ‘Militairen trapt uw uniformen in een hoek, verbrandt je oproepingspapieren en weigert elken militairen dienst.’ Rinus van den Brink vertelde ons toen ook dat hij de oproep tot dienstweigeren wel geschreven had, maar dat Herman Schuurman, die de copij naar de Utrechtse drukker bracht, zijn stuk buiten Rinus’ medeweten een stuk radicaler had herschreven. Overigens riep ook het als getuige optreden tégen dienstweigering reacties op, maar dan van Mokerleden. De Voorwaarts van 15-09-1924 meldt dat bij majoor G.A. de Reede te Haarlem een steen door de ruit werd gegooid, gewikkeld in een exemplaar van De Moker. Vermoedelijk een wraakneming omdat de majoor ’s ochtends getuigenis had afgelegd tegen een aantal dienstweigeraars.
Achterin het blad De Moker stond een lijst van dienstweigeraars. Veel namen uit de Mokergroepen, en uit de latere anarchistische beweging, kom je hier tegen. Het hoogtepunt van de dienstweigerbeweging lag in de jaren vlak na de Eerste Wereldoorlog. Overigens weigerden niet alleen anarchistische jongeren, ook een aantal jongeren uit de AJC, de sociaaldemocratische Arbeiders Jeugd Centrale stonden in de lijst dienstweigeraars.
Dat de Mokerjongeren niet geweldloos waren bleek toen in 1925 Klaas Blauw door een kogel uit zijn eigen revolver in zijn buik getroffen werd en overleed. De toedracht is niet geheel duidelijk. Harmsen zegt dat het wapen bij schoonmaken afging, anderen dat het kwam door onhandig doorgeven van het wapen door Herman Schuurman.  Zijn dood veroorzaakte veel ophef in de burgerlijke pers. Klaas Blauw, die onderwijzer was maar niet als zodanig wilde werken omdat hij kinderen dingen moest bijbrengen die tegen zijn overtuiging ingingen, ligt begraven in Wijnjeterp. Invoegen foto graf Klaas Blauw.
Dat er tegen revolutionair geweld geen bezwaar was blijkt ook uit het, door Harmsen vermelde, feit dat onder de Spanjestrijders van 1936-1939 een aantal oud-Mokerleden te vinden zijn.
Op vragen over wapenbezit en over aanslagen kreeg ik in mijn gesprekken met Mokerleden meestal geen of ontwijkende antwoorden, een enkele maal werd wel wat verteld over sabotageacties. Alleen Ferry van de Roest vertelde ons dat meerdere Amsterdamse Mokerjongeren een revolver hadden en op het strand bij Bloemendaal oefenden met schieten op flessen. Een van hen moest dan op de uitkijk staan of er geen koddebeier aankwam. George Oversteegen vertelde dat hij betrokken was geweest bij de brandaanslag op het gebouw van de burgerwacht in Overveen op 31 mei 1924. Misschien is het niet toevallig dat beiden later politiek in de fout gegaan waren en NSB-lid waren geweest, waardoor ze door hun vroegere kameraden werden uitgekotst en dat ze daarom minder bezwaren voelden dit te vertellen. Andere aanslagen waarbij hoogst waarschijnlijk Mokerjongeren betrokken waren was de brand in de artillerieloods in Spaarndam op 11 mei 1924 en de ontploffing van een munitieloods in Muiden, ook in 1924.

Antikapitalisme

Antimilitarisme hing naar de mening van de Mokeractivisten nauw samen met antikapitalisme. In vredestijd  was het leger tenslotte vooral bedoeld om de arbeiders eronder te houden. En ieder werk binnen het kapitalistisch systeem droeg bij aan instandhouden van dat systeem, aan uitbuiting en aan militarisme. In dit kader schreef Herman Schuurman de brochure Werken is misdaad.
‘Alle werk is misdadig. Het werken is meehelpen aan winstmaken en uitbuiten; meehelpen aan vervalsing, bedrog , vergiftiging; meehelpen aan oorlogsvoorbereiding; meehelpen aan de vermoording der gehele mensheid. Werken is levensvernietigend.’
Werk wordt hier gezien als loonarbeid. Want na de revolutie:
‘Dan eerst komt het leven – het volle rijke leven – dan zal ieder door zijn zuivere levensdrift tot SCHEPPEN gebracht worden. Dan zal iedere mens uit innerlijke aandrang schepper zijn en ALLEEN HET SCHONE EN HET GOEDE, DAT IS HET NOODZAKELIJKE, ZAL HIJ VOORTBRENGEN.’
In de praktijk was deze radicale opstelling zeker niet voor alle Mokerleden mogelijk en daarmee ook omstreden. Met name in de noordelijke Mokergroepen, die grotendeels uit de door de teruggelopen vraag naar turf sterk verarmde veenstreken kwamen, was er vanaf het begin al veel kritiek. Niet werken betekende daar honger. Maar elders in het land was het eerder mogelijk van losse karweitjes of van muziekmaken op straat te leven. Wim Wessels vertelde dat hij als hij van een dag werk een paar dagen kon rondkomen hij er geen twee werkte. Bep van der Pijll vertelde dat ze op straat muziek maakten en veel geld voor de Moker ophaalde met mansen, soms kreeg ze wel een zilveren dubbeltje want ze had een mooie stem. Sommigen leefden van ontkennen van het eigendomsrecht. Harmsen vertelt dat werkloze jongeren in een woonboot huisden en leefden van wat de akkers hen ’s nachts opleverden en zich warmden aan de turf die rondom op hopen te drogen stond. In de noot bij deze mededeling staat dat hij de meest extreme staaltjes onvermeld laat. In De Pook staat in een verslag van een congres de aanbeveling dat niemand maanden van andermans gastvrijheid gebruik moet maken. Klaarblijkelijk gebeurde dat en logeerden sommigen lang bij kameraden. Verder leefden verschillende jongeren gewoon van hun (werkende) ouders.
Toch werkten veel Mokerjongeren wel. Wim Wessels werkte bijvoorbeeld als huisschilder voor een baas, maar hij wilde niet alle werk verrichten, zo weigerde hij het huis van bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam te schilderen. Ferry van de Roest werkte als timmerman en vertelde me dat zijn kameraden hem wel door het raam van het sousterrain  waarin de werkplaats gevestigd was ‘Ferry, Werken is misdaad!’ toeriepen.
Uit de verslagen van de vergaderingen in de laatste nummers van De Pook blijkt dat het radicale afwijzen van werk en vakvereniging, niet meer algemeen gedeeld werd. Toen pleitte bijvoorbeeld Jo van Halm voor lidmaatschap van een revolutionaire vakbond, het NAS. Herman Schuurman pleitte ook voor sabotage op de werkplek. Volgens Ger Harmsen ging hij mondeling nog wel verder dan hij in zijn brochure Werken is misdaad schreef. Van sabotageacties is uiteraard maar weinig bekend geworden. Een van de weinige verhalen die ik gehoord heb was van Wim Wessels. Hij vertelde dat ze bij de elecriciteitscentrale van Weesp en metalen draad over de combinatiekabels gooiden, waardoor kortsluiting ontstond en de fabrieken niet meer konden draaien.
Antikapitalisme was ook het ontkennen van het recht van de staat belasting te heffen. Daar probeerde je je zoveel mogelijk aan te onttrekken en evenmin ging je trekken van sociale zaken. Een van de belastingen in die tijd was de gehate belasting van f 2,50 per jaar op rijwielen. Ten bewijze van betaling kreeg je dan een koperen rijwielplaatje. Werklozen kregen een gratis plaatje met een gat. Rijwielplaatjes werden onder meer door George Oversteegen nagemaakt. Hij maakte een mal met een origineel plaatje door het te verhitten en in een bakelieten grammofoonplaat te drukken. Daarin kon je dan een koperen plaatje in de vorm van een rijwielplaatje kloppen. Zo werden ook rijwielplaatjes met een gat nagemaakt. ‘Dubbel gratis’ vetelde George Oversteegen daarover grijnzend. De werkplaats in Santpoort werd nooit ontdekt maar Gerritje van Houten, die ze voor kostprijs doorverkocht, werd in 1927 gearresteerd omdat een wederverkoper van een vals plaatje doorsloeg. Gerritje gaf de naam van de maker niet en werd veroordeeld tot elf maanden, wegens in bezit hebben van een vals plaatje dat hij voor vals had doorverkocht. Zijn vriendin en latere levensgezel Beb van der Pijll, waarmee hij op het punt stond samen te gaan wonen, kon hem in de koepelgevangenis van Haarlem bezoeken door zich voor te doen als zijn zus. De gevangenbewaarders wisten natuurlijk wel dat Bep zijn zus niet was want Gerritje had haar foto op cel staan, maar lieten haar bezoek toe.

Anti-staat

De Mokerjongeren kwamen vaak in botsing met politie en justitie. Regelmatig werden colporteurs van De Moker gearresteerd en hun blad in beslag genomen, al dan niet omdat er opruiende artikelen in stonden. Soms leidde dit tot rellen, vooral in Amsterdam, waar colporterende jongeren ook wisten terug te slaan. In 1925 werd het ‘Comité van actie tegen de vervolgingswaanzin’ opgericht met het doel alle informatie over vervolging te verzamelen om die weer als agitatie te gebruiken. Overigens werd in datzelfde jaar in De Moker aangeraden zoveel mogelijk openlijke gevechten te vermijden en over te gaan op guerillatactieken omdat de politie daar minder vat op had.
Sinds het invoeren van algemeen stemrecht voor mannen in 1917 en voor vrouwen in 1919 bestond stemplicht. Omdat anarchisten weigerden hun eigen meester te kiezen weigerden ze meestal ook te stemmen. Om het stemmen te boycotten hadden jongeren zo hun eigen acties. ‘Dan ging er iemand stemmen en die gooide zijn stembiljet in de bus met een papiertje fosfor dat nat gemaakt was. Als het droog werd ging de fosfor branden en stond dus die stembus in de fik.’
Om het stemmen aan de kaak te stellen werd in Amsterdam de rapaljepartij als protestpartij opgericht en in Haarlem werd in 1926 het Mokerlid George Oversteegen voor de anti-stemdwang partij in de gemeenteraad gekozen, waar hij opzien baarde door met hoge hoed, rugzak en op klompen de raadsvergadering bij te wonen. Een jaar later ging hij met zetel en al over naar de communisten. Antistemdwangpartijen waren overigens omstreden in de anarchistische beweging.
Omdat ze vonden dat de staat niets te maken had met het persoonlijk leven, trouwden veel anarchisten niet. Ook Mokerjongeren kozen in het algemeen voor het vrije huwelijk als ze een partner hadden. Vaak trouwden ze later toch, als dat bijvoorbeeld voor huisvesting noodzakelijk bleek of in het begin van de Tweede Wereldoorlog om te voorkomen dat ze een gevangen gezette partner niet konden bezoeken.

Antimonarchie

Het spreekt vanzelf dat anarchisten, en al helemaal de radicale Mokerjongeren niets moesten hebben van een erfelijke monarchie. In 1923 bij het 25-jarig jubileum van Wilhelmina als koningin worden diverse antimonarchistische bladen in beslag genomen, zoals De Spelbreker, een nummer van het blad Alarm over het goddelijk koningsschap, de proefdruk van een nummer van De Vrije Jeugd. De voorprent van De Moker nr 20 uit 1926 van Melle (Oldeboerrigter) ter gelegenheid van het 25jarig huwelijk van Wilhelmina heeft als onderschrift: ‘Hebben wij daarvoor nu al 25 jaar zóó’n stamboekstier te vreten gegeven, dat we maar één zóó’n kalf kregen.’

De Moker als periodiek

De Moker is een opvallend mooi en krachtig vormgegeven propagandablad. De voorpagina is meest een lino of houtsnede, die gemaakt was door een van de Mokerleden. Om er enkele te noemen: Herman Schuurman maakte regelmatig scherpe wat geabstraheerde hoekige lino’s; Luc Kisjes leverde fraaie tekeningen, die sterk verschillen van zijn bijzondere grafische boekomslagen voor de VAU, de Vereeniging Anarchistische Uitgeverij, in de jaren dertig. Ook Melle Oldeboerrigter, die later een bekend schilder zou worden, was verantwoordelijk voor verschillende voorplaten. Soms stond een gedicht op de voorzijde. Een enkele maal werden clichees van andere bladen overgenomen. De prent op de voorpagina kwam de colportage ten goede. Naast de illustraties werden ook gedichten opgenomen, geschreven door Mokerleden of vertaald uit, veelal, het Duits. In 1924 verscheen een dik kunstnummer met veel afbeeldingen en gedichten van Mokerleden.
De redactie in de eerste jaren werd gevormd door Jac Knap, Rinus van den Brink en Herman Schuurman. Rinus van den Brink trok zich in 1925 terug en werd vervangen door Bertus Hooijberg. In de latere jaren zag je steeds vaker Amsterdammers in de redactie, die benoemd werden op de driemaandelijkse Mokervergaderingen. In de eerste nummers werden de artikelen nog met naam ondertekend, maar toen dat teveel belangstelling van Justitie bleek te wekken waardoor auteurs in de bak belanden trad Teun de Slooper, reiziger in dynamiet en breekijzers, op als redactie en werden artikelen zonder auteursnaam gepubliceerd. Aan de hand van het adres van de redactie kun je dan nog zien wie de eindredactie voerde.
De artikelen in De Moker ademen een uiterst militante sfeer. Antimilitarisme krijgt veruit de meeste aandacht, maar ook veel andere onderwerpen, als opvoeding, religie, gezondheid en dergelijke passeren de revue. Er werd een kritische toon aangeslagen tegen de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale, die onder leiding stond van de oud-militair (dus consequent “luitenant” genoemde) Koos Vorrink. Volksdansen in plaats van actievoeren, was een van de verwijten. De AJC was geen vrije jeugdbeweging maar werd vanuit de Sociaal-Demokratische Arbeiders Partij (SDAP) geleid. Ook moesten de SDAP, het nauw aan de SDAP gelieerde Nationaal VakVerbond (NVV) en andere vakbewegingen het ontgelden. Het bonzendom in de vakbeweging, ook de syndicalistische, en in de ‘oude’anarchistische beweging werd scherp gehekeld. Wat betreft het buitenlands nieuws was er onder andere kritiek op de Sovjet-Unie en werd bericht over de repressie van anarchisten in bijvoorbeeld Bulgarije en Japan. Het fascisme van Mussolini werd in het laatste nummer van De Moker aan de kaak gesteld.
Het blad werd gedrukt bij de UTA , de Utrechtse Typografen Associatie, een van de productieve associaties van de GGB, de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit. Het is niet duidelijk in hoeverre de vormgeving van het blad door de redactie werd gedaan. Omdat de redactie regelmatig wisselde en De Moker eenzelfde opmaak houdt zal deze aan de typografen van UTA te danken zijn. Het contact met de drukkerij verliep in de eerste jaren via Herman Schuurman, die in Utrecht woonde.
De oplaag beliep 4000 à 5000 exemplaren. Een dergelijk blad kostte natuurlijk veel geld, en het voortbestaan was dan ook afhankelijk van het afdragen van het geld voor de verkochte exemplaren door de colporteurs. Dat gebeurde niet altijd even goed blijkt wel uit De Pook en  De Moker, waarin colporteurs opgeroepen worden hun schulden te voldoen. Dit soort problemen verbazen niet als je je realiseert dat veel Mokerjongeren in armoede leefden, deels niet werkten en aan de marge van de maatschappij stonden. Voor een nieuw nummer, wat meestal vooruit betaald werd, was f 75,- tot f 100,- nodig. Bep van der Pijll verteld dat (een deel van) de drukkosten van de Moker betaald werd uit geld dat met mansen werd opgehaald. Verder waren er vrijwillige bijdragen die steeds netjes verantwoord werden in De Moker. De oproepen tot afrekenen van verkochte nummers worden heftiger van toon in de laatste nummers van De Pook. De Moker verschijnt dan ook onregelmatiger omdat er steeds minder gecolporteerd blijkt te worden. 

Pinkstermobilisaties

Jaarlijkse hoogtepunten van de jeugdbeweging waren de pinkstermobilisaties. Hier kwamen tussen de 300 en 500 jongeren bijeen  in het teken van de strijd tegen het rode en witte antimilitarisme. Op een terrein rond een grote gehuurde tent werd gekampeerd en de pinkstermobilisatiecommissie stelde een uitgebreid programma op.
Achtereenvolgens waren er pinkstermobilisaties (PM) in Amersfoort in 1924, in Soest in 1925 en 1926, in Enschede in 1927 en in Huizen in 1928. Tot op de dag van vandaag vinden met pinksteren mobilisaties plaats, die nu pinksterlanddagen heten. Sinds 1933 in Appelscha op een eigen kampeerterrein.
Invoegen foto van Enschede en van tent.
De eerste PM in Amersfoort (1924) stond in het teken van het antimilitarisme en was een groot succes. Het onderwerp bracht de autoriteiten in staat van alarm. Er werd ondermeer gesproken door Jo de Haas, Herman Schuurman en Anton Constandse.Twee agenten waren ingezet om het terrein voortdurend te bewaken en de kazernes in de buurt werden extra bewaakt. De propagandatocht die op pinksterzondag in Amersfoort werd gehouden leidde tot ongeregeldheden. De CID rapporten geven hier een uitgebreid verslag van, ook van het programma.
In 1925 vond de PM plaats in Soest op het terrein van de Engendaalschool. Invoegen foto engendaalschool
Op het programma stond een lezing van de communist Jacques Engels die pleitte voor een synthese tussen communisme en anarchisme. Hierop volgde een heftige discussie met Anton Constandse en Herman Schuurman, die dit onmogelijk achtten. In de aanloop naar de 3e PM 1926 koos een deel van de Mokergroepen, met name uit het westen van het land, voor het anarchisme, wat als gevolg had dat de Haarlemse groep en de noordelijke groepen, die deze keuze niet ondersteunden, het Verbond van Opstandige Jeugd (VvOJ) oprichtten.
De PM van 1926 vond opnieuw op hetzelfde terrein in Soest plaats en had een internationaal karakter. Er waren vrijwel uitsluitend buitenlandse sprekers uitgenodigd, uit Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en België. Er was een flink aantal Duitse jongeren aanwezig, hoewel aan de grens jongeren die als bestemming Soest opgaven door de autoriteiten werden tegengehouden.
Tijdens de voorbereidingen voor de 3e PM in 1927 ontstond een conflict tussen het VvOJ en het VJV waardoor er dat jaar twee bijeenkomsten georganiseerd werden. Het VvOJ organiseerde een pinksterlanddag te Rolde. De anarchistische groepen hielden dat jaar hun PM te Enschede. De CID meldt in haar maandoverzicht nr 3 van 1927 dat beide bijeenkomsten matig bezocht werden, er behoudens enkele onbetekenende botsingen met de politie er geen bijzonderheden waren en voegt nog toe dat het organisatorisch vermogen van de Nederlandse anarchisten niet groot is.22
In 1928 vond de PM van de Mokergroepen plaats te Huizen. Volgens de CID waren er circa 300 aanwezigen, waaronder ook Duitsers, Belgen en Zwitsers.22 Zondags vond een manifestatie plaats bij De Gooische Boer te Bussum.

De Anarchistische Jeugdinternationale (AJI)
Tijdens de pinkstermobilisatie van 1926 te Soest werd op initiatief van de Belgische anarchist Hem Day, de AJI opgericht, met als doel een internationale persdienst (in het Esperanto), hulpverlening aan politieke ‘misdadigers’ en het organiseren van internationale jeugdbijeenkomsten. De al bestaande contacten waren vooral met Duitse en Belgische kameraden. Het uitvoerend comité van de AJI bestond uit George Oversteegen, Wim Wessels, Maup Stevens, Antonie Dirks en G. de Ruiter. Het lukte echter niet het AJI goed van de grond te krijgen zodat het vooral een Hollandse aangelegenheid bleef. De AJI ging in 1928 ter ziele.
Wel reisden diverse Mokerjongeren nr het buitenland en naar bijeenkomsten van anarchisten in Duitsland. Niet altijd met geldige papieren zodat ze soms in de bak belanden.
Invoegen foto duitse bijeenkomst


Het verloop van de Mokerbeweging

Toen De Moker door financiële problemen niet meer kon verschijnen luidde dit ook het einde van de Mokerbeweging zelf in. De Mokerjongeren kon je ook geen jongeren meer noemen, de meesten waren eind twintig, en jonge aanwas bleef uit. De kracht van de anarchistische affiniteitsgroepen is hun samenhang, maar hun geslotenheid is ook het zwakke punt waardoor nieuwelingen moeilijk kunnen toetreden. Eind jaren twintig hadden de anarchistische en antimilitaristische ideeën ook steeds minder aantrekkingskracht, de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog waren wat verbleekt en het aantal dienstweigeraars nam langzaam af.  De revolutionaire verwachtingen en de hoop op veranderingen vielen weg. De, voor arbeiders relatieve, welvaart van de jaren twintig ging over in de crisisjaren waarin overleven centraal kwam te staan en de afhankelijkheid van de staat nam hierdoor toe. Allemaal redenen waardoor de anarchistische beweging in kracht afnam en de anarchistische jeugdbeweging verdween.
De mokerjongeren uit het noorden zetten hun propaganda-activiteiten voort tot begin jaren dertig waarna een deel van hen zich aansloot bij de (nieuwe) Alarmbeweging rond Piet Koojman. Ze werkten nauw samen met de groepen rond het blad De Arbeider en het Noordelijk Propaganda Comité, NPC, en bleven ook jaarlijks Pinksterlanddagen organiseren.


Wat wordt er later van de Mokerleden

Een deel van de oud-Mokerleden werd eind jaren twintig lid van de Communistische Partij. De overgang van anarchisme naar communisme is opvallend in het licht van het felle anticommunisme van De Moker en de berichtgeving over de vervolgingen van anarchisten in Sovjet-Rusland en over de Machno-beweging in de Oekraïne. De Russische Revolutie van 1917 had toen ze uitbrak een golf van enthousiasme opgeroepen in heel Europa, waardoor overal revolutionaire verwachtingen werden gewekt. Het ideaal van het communisme kon daardoor, ook al was er kritiek op hoe Rusland zich na 1917 ontwikkelde, op veel sympathie rekenen. Daarnaast kenden de communisten een stevige en naar het leek groeiende organisatie die ook actief kon optreden en invloed had terwijl de anarchistische beweging langzaam achteruitging. De sociaaldemocratie was voor veel activisten absoluut onacceptabel, omdat ze gezien werd als een compromisbeweging die ervoor zorgde dat het kapitalisme onaangetast bleef. Er waren bijvoorbeeld in het verleden door het weifelende optreden van de SDAP en het NVV veel stakingen verloren, zoals de stakingen van 1903 en de zeeliedenstaking van 1912. De SDAP beleed met de mond wel antimilitarisme maar in de Kamer hadden ze toch een andere opstelling. De discussies over de praktijk van het communisme in Rusland die tot het opheffen van de SAJO leidden hadden nu voor een deel van de Mokerjongeren een andere uitkomst en brachten hen uiteindelijk toch tot een keuze voor het communisme. Daarbij kwam dat persoonlijke contacten uit de SAJO tijd een rol speelden. Zo kwam Nel Wessels ertoe haar charismatische levensgezel Jan Postma   te volgen in de CPH, wat leidde tot conflicten met haar broers Tinus en Wim Wessels. Deze geschillen werden pas in 1940 weer overbrugd toen de Duitsers binnenvielen. Ook anderen zoals Liberta Oldeboerrigter en Jo van Halm, Jet Oldeboerrigter en Fer Oversteegen, Coba Veldman, maakten deze keuze. Het geloof in het ideaal van het communisme deed hen, voor sommigen tot aan de artsenprocessen in het Rusland van begin jaren vijftig, de ogen sluiten voor de Stalinterreur.
Anderen trokken zich terug uit de beweging en hielden zich vooral bezig met hun gezinnen en hun werk, zoals Herman Schuurman, deels om op latere leeftijd weer actief te worden.
Het is voor ons, weet hebbend van de inktzwarte oorlogsjaren, moeilijk te begrijpen dat enkele oud-Mokerleden, zoals Wim Gulien, Piet Maager, Henri Bonset, Ferry van der Roest en zijn partner Fanny Drenth, George en Joop Oversteegen, in de dertiger jaren voor de NSB kozen. In 1926 werd in De Moker al gefulmineerd tegen het fascisme van Mussolini en in Bulgarije; onwetendheid over waartoe het fascisme zou kunnen leiden kon niemand voorwenden, al lag de Shoah destijds natuurlijk buiten ieder voorstellingsvermogen. Het is mogelijk dat ze teleurgesteld waren over wat het anarchisme als beweging nog te bieden had en werden aangetrokken door het activisme, het antiparlementaire karakter van de NSB (de Nationaal Socialistische Beweging). Mussert, haar voorman, kwam met een relatief nieuw verhaal. De NSB moest geen partij worden maar een maatschappelijke beweging, gericht op het doorbreken van de traditionele structuren. Ook had de NSB geen beladen politieke erfenis en had het een populistisch en antiparlementair karakter en benadrukte het zijn anti-marxistisch socialisme. De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid zou overbrugd worden binnen het concept van een ‘volks’utopia en daarmee zou het uit zijn met uitbuiting en onderdrukking. Uit de strafdossiers van de Bijzondere Rechtspleging uit 1945 blijkt dat Gulien, Maager en Bonset bij de NSB gingen omdat ze verbetering wilden van ‘de sociale toestanden.’ Gulien verklaarde hoe hij en zijn kameraden gewonnen werden voor de NSB onder invloed van een toespraak van Mussert waarin de anarchistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd verheerlijkt. Het is duidelijk dat ze oogkleppen opzetten voor de autoritaire structuur van de NSB en meegingen in Musserts visioenen van een heilstaat waarin het kapitaal ondergeschikt zou zijn aan de belangen van het volk en waar sociale rechtvaardigheid en solidariteit een leidend beginsel zouden zijn. Ze meenden, zoals Gulien stelde, dat het vrije socialisme eerder gerealiseerd kon worden als de NSB aan de macht kwam. Hier wreekte zich ook dat, zoals Gulien in een stuk in De Vrije schrijft, dat bij de Moker nogal wat straatvechters zaten, jonge arbeiders met nauwelijks lagere school en weinig politieke scholing. Al zal het hier niet zozeer om de kern van de Mokerjongeren gaan maar vooral om de groep meelopers, belust op actie, rond die kern.
Van de oud-Mokerleden is een groot deel echter actief anarchist gebleven. Je vindt hun namen terug in de vooroorlogse beweging, als bestuursleden bij het IAMV, in het NSV, in de VAU (de Vereeniging Anarchistische Uitgeverij) in het FIS (Fonds Internationale Solidariteit) als redactieleden van het maandblad Bevrijding, in de vrijdenkersbeweging. Sommigen, zoals Bart de Haan, Roel Drenth en Joop Richter, zetten hun radicale activiteiten voort in de nieuwe Alarmbeweging in de jaren dertig. Hierbij speelde Piet Kooijman, die na de bomaanslag in 1921 in Den Haag zeven jaar gezeten had in de gevangenis van Leeuwarden, een belangrijke rol. Enkelen, zoals de propagandist Jo de Haas, komen om in de Tweede Wereldoorlog. Anderen waren betrokken bij de illegale pers, zoals De Vonk, na de oorlog voortgezet als De Vlam,en bij de vlak na de oorlog opgerichte bladen Socialisme van Onderop en Recht voor Allen en bij de poging de VAU nieuw leven in te blazen na 1945 in de vorm van uitgeverij Plutarchus. Nico Reket, Joop de Roos en Theo Harsman steunden de eerste naoorlogse dienstweigeraars en waren in 1952 betrokken bij de oprichting van de Federatie van Vrije Socialisten. Wim Wessels was erg enthousiast over de opkomst van Provo, waarin hij veel herkende van de Mokerbeweging, en schreef samen met Jan Kolthek een Manifest, dat werd opgenomen in Provo nr 13 van februari 1967. In het Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten zag je veel bekende namen uit het Noorden terug. Zo waren onder andere Tinus Veenstra en Sietze Mulder betrokken bij de oprichting van het Kampeerterrein tot Vrijheidsbezinning in Appelscha waar de in de jaren twintig begonnen traditie van Pinksterlanddagen wordt voortgezet en waar voormalige mokerleden nog tot in de jaren negentig kwamen.

Tot slot

De Mokerbeweging mag dan verdwenen zijn, de belangstelling voor hun radicale ideeën en die ideeën zelf zijn dat allerminst. Dat blijkt uit alle studies naar deze beweging en uit de acties van verschillende naoorlogse anarchistische bewegingen, zoals bijvoorbeeld de Ban de Bombeweging, Provo , Onkruit en Rara, die sterk aan die van de Mokerbeweging doen denken. Het ideaal van de ‘vrije persoonlijkheid’ waarnaar de Moker streefde, los staand van en actievoerend tegen de ideologie van kapitaal, kerk, kroeg, monarchie en militarisme, lijkt nog steeds nastrevenswaardig in deze tijd van uniformering en gelijkschakeling.

 

> terug naar uitgave