‘We zien in de staat een inrichting die in de loop van de geschiedenis van de menselijke gemeenschappen ontwikkeld werd om het aanknopen van verbindingen tussen de mensen te verhinderen, om de ontplooiing van lokale en individuele initiatieven af te remmen, om bestaande vrijheden te verpletteren en het ontkiemen van nieuwe te verhinderen.’
Peter Kropotkin De staat, zijn rol in de geschiedenis en in den modernen tijd.
Voorwoord
‘Houd jij je nog steeds met het anarchisme bezig? Zie je dan niet in dat wat je voorstaat een onmogelijkheid is?’ Neen, zei ik tegen mijn oud-collega die ik al een kwart eeuw niet meer gezien had. Het bestaande is voor mij geen onveranderlijke vanzelfsprekendheid. Voor hem was de staat een noodzakelijk politiek verschijnsel, ook de liberale staat want er moet een dwangorganisatie bestaan om mensen in het gareel te houden. Met plezier doceerde hij dan ook jaren over de opvattingen van de Engelse politiek-filosoof Thomas Hobbes (1588-1679), de man van ‘homo homini lupus est’. Mijn oud-collega zou nooit hebben kunnen bedenken, te doceren dat die dwangorganisatie de ruggengraat van de maatschappij gebroken heeft. De ruggengraat van de maatschappij is haar rechtsautonomie, stelt Blankertz/Goodman in Staatlichkeitswahn ; recht vormt zich door traditie en overeenkomsten binnen en tussen maatschappelijke groepen. Ja, ja, zei mijn oud-collega.
In deze eerste alinea kom je al verwijzingen tegen naar staats- en maatschappijtheorie en, in de typering van de mens, naar een antropologische aanname. Wie zich met het anarchisme bezighoudt, ontkomt er niet aan dat zijn of haar uitwerkingen staats- en maatschappijtheorie betreffen. En zodra hij of zij iets over ‘de’ mens of ‘de’ mensen opmerkt, komt hij/zij op het terrein van de antropologie. Een antropoloog kan zich ook verdiepen in de wijzen waarop mensen in bepaalde gemeenschappen zich tot elkaar verhouden. Zo verzorgt de Italiaanse cultureel antropoloog Andrea Staid al tijden een rubriek getiteld ‘Antropologie en de libertaire gedachte’ in het altijd prachtig uitgevoerde anarchistische maandblad Rivista anarchica. Onderzoek van antropologen kan leiden tot bepaalde typeringen van mensen en hun maatschappelijke organisaties, waarbij sprake is van ‘libertaire vormen’ en ‘libertaire verhoudingen’. De Duitse antropoloog Hermann Amborn is zo’n antropoloog. Hij beschreef zijn onderzoeksresultaten in Zuid Ethiopië en de hoorn van Afrika, in een boek getiteld Recht als Hort der Anarchie (Recht als bolwerk van anarchie).
Zijn boek heb ik eerder uitvoerig besproken. Deze bespreking doet echter niet volledig recht aan de omvattendheid van het werk en aan het nut om er kennis van te nemen. Al onmiddellijk bedacht ik een brochure te maken naar aanleiding van deze tekst. Geïnteresseerde libertairen en kritische juristen kunnen er hun kennis mee verbreden omtrent de mogelijkheden van ‘geregelde anarchie’ en van ‘maatschappij zonder staat’. De beschrijving van Amborns onderzoek laat zien dat ‘geregelde anarchie’ en een ‘maatschappij zonder staat’ kunnen bestaan en ook werken. Hij is niet de eerste en evenmin de enige die in dit onderzoeksveld actief is (geweest). Een van de eerste is de Pools-Engelse antropoloog Bronislaw Malinowski (1884-1942) die etnografisch onderzoek deed, dat wil zeggen volksgebonden culturele verschijnselen in ruime zin onderzocht. Hij deed veldwerk in Nieuw-Guinea.
Het veldwerk van de Duitse etnoloog en socioloog Christian Sigrist (1935-2015) trok voor het eerst mijn aandacht. Tientallen jaren geleden stuitte ik op zijn werk met de titel Regulierte Anarchie. Hij deed veldonderzoek in Afghanistan en in midden Afrika. Bij hem kwam ik voor het eerst de term ‘gesegmenteerde maatschappij’ tegen, als beschrijving van een maatschappij zonder centrale politieke instituties - zeg ‘staat’. Als jurist en anarchist was ik op zoek naar vormen van orde zonder centrale, opgelegde, leiding. Die trof ik bij hem aan. Sigrist hield zich onder andere bezig met zulke maatschappijtheorieën om kritiek te kunnen uitoefenen op heerschappijrelaties en de rechtvaardiging ervan door liberale ideologen. Dit lag dus volstrekt in mijn lijn. Als je je hiermee bezighoudt kom je ook de Franse antropoloog en etnoloog Pierre Clastres (1934-1977) tegen. Hij schreef de bekende bundel La Société contre l’État (Maatschappij tegen de staat) met als ondertitel Politiek-antropologisch onderzoek. Clastres verrichtte veldwerk bij indianen in het Zuid-Amerikaanse Amazonegebied. Een interessant uitgangspunt van Clastres is, zowel voor een anarchist als een jurist, dat het bestaan van machtsrelaties niet valt te ontkennen, maar dat er in staatloze maatschappijen allerlei gebruiken en regels bestaan juist om te voorkomen dat er een machtsmonopolie ontstaat.
Ook de Amerikaanse politicoloog en antropoloog James C. Scott (1936) met zijn boek The Art of Not Being Governed, An Anarchist History of Upland Southeast Asia (2009), schrijft voor een libertair lezerspubliek. Hij deed zijn eerste veldwerk in Zuidoost-Azië. De verschillende groepen die nu wonen in ‘Zomia’ (een bergachtig gebied, ter grootte van Europa dat bestaat uit gedeelten van zeven Aziatische landen, geografisch bekend als ‘Southeast Asian mainland massif’) vluchtten ooit voor de hen omringende natiestaten; voor slavernij, militaire dienstplicht, belastingen, epidemieën en oorlogvoering. De sociale organisatie van die groepen, hun geografische locatie, bestaanspraktijken en cultuur zijn zo ingericht dat het omringende staten ontmoedigt om hen in te lijven. Hoewel in de titel van het boek de term ‘anarchist’ verschijnt, verduidelijkt Scott die term nergens. Hij schrijft wel over bevolkingsgroepen zonder staat of groepen die de bestaande staat weten te ontwijken. Scott noemt die diverse bevolkingsgroepen ‘self-governing peoples’.
De verschillende etnische groepen van Zomia (een naam bedacht door H.W. van Schendel voor een ‘virtueel’ land) bestaan vooral uit mensen die staten ontvlucht zijn. De geïsoleerdheid van het terrein en de afzondering hebben geleid tot het ontstaan van bijzondere talen, dialecten en culturele praktijken. Om staatloos te blijven hebben zij deze verbijzondering gebruikt, samen met landbouwpraktijken die de mobiliteit bevorderen. En als we hier naar identiteit van mensen zoeken, dan is Scott duidelijk: ‘Alle identiteiten, zonder enige uitzondering, zijn sociale constructies: de Hunnen, Birmanen, Amerikanen, Denen, allen’. Over zijn studie merkt hij op dat deze beschouwd mag worden als: ‘Een deel van wat terecht zou kunnen worden beschouwd als een wereldwijde geschiedenis van bevolkingsgroepen die proberen de staat te vermijden of door de staat zijn uitgedreven.’ Scott geeft aan dat hij voor zijn werk beïnvloed is door bijvoorbeeld de hierboven genoemde Pierre Clastres en de Amerikaanse historicus en kenner van China en Centraal Azië Owen Lattimore (1900-1989).
De studie van bevolkingsgroepen en daarover rapporteren komen we al vroeg in anarchistische kringen tegen. De oudere broer van de Franse geograaf en anarchist Élisée Reclus (1830-1905), de etnoloog en anarchist Élie Reclus (1827-1904), heeft zich daar met name mee beziggehouden. Beide broers werkten veel samen en men verwart hen nogal eens met elkaar. Van Élie Reclus zijn in het Nederlands bekend De Oorspronkelijken, Studiën over vergelijkende volkenkunde en De mensch van den Australische bodem of De Neen-Neen’s en de Ja-Ja’s, Een studie van vergelijkende volkenkunde.
In het voorwoord bij het laatste werk verwijst de uitgever en vertaler Van der Voo naar de Duitse natuurvorser en geograaf Alexander von Humbolt (1769-1859) en diens theorie van de eenheid van afstamming van alle mensenrassen. Er zijn geen ‘edeler’ stammen. Allen zijn in gelijke mate bestemd tot vrijheid. Met het aannemen van die eenheid, ontkracht Von Humbolt ‘het gangbare voorwendsel bij verdelgings- en beschavingsexpedities door ‘beschaafden’. Dat voorwendsel werd aangewend tegen ‘lagere’ rassen: zij zouden niet beter verdienen dan dat ‘hogere’ koningen der schepping hen overheersen. Zijn oudere broer, de filosoof en taalkundige Wilhelm von Humbolt (1767-1835), eveneens door Van der Voo geciteerd, drukt zich over deze kwestie als volgt uit. ‘Waar het om moet draaien is streven naar het wegruimen van de grenzen, die vooroordelen en eenzijdige beschouwingen van allerlei aard hebben opgeleverd tussen mensen. De mensheid, zonder aanzien van godsdienst, natie en kleur is te begrijpen als een grote nauw verbroederde stam.’ Dit inzicht komt uit een ver verleden. Maar de discussie erover is nog lang niet verstomd, integendeel. En met de vernederende uitingen worden we heden nog steeds geconfronteerd.
Het is en blijft altijd instructief etnologische studies te (her)lezen, ook als ze gewijd zijn aan samenlevingen van jagers-verzamelaars of van boerengemeenschappen. Het gaat dan niet om terugverlangen naar het stenen tijdperk. Het gaat er in dit geval om te begrijpen waarom deze volken zo weinig tijd aan de productie van het noodzakelijke besteedden en langdurige vrijetijdsactiviteiten ontwikkelden, merkt de Franse libertaire filosofe Annick Stevens op in haar bijdrage in het Franse anarchistische tijdschrift Réfractions. Zij verwijst naar bekende studies als die van Marshall Sahlins, Stone age economics, 1972; Marcel Mauss, Essai sur le don (1924); Pierre Clastres, La Société contre l’État, 1974. In de laatste hoofdstukken kom ik uitgebreider op deze auteurs terug.
Ook in een uitgave van het anarchistische kwartaaltijdschrift Buiten de Orde (nr. 2, 2017) kom je etnologische studies tegen. Peter Storm ging in zijn artikel onder de titel ‘Geen celstraf, maar wat dan wel?’ op zoek naar het antwoord op deze vraag. Hij raadpleegde het boek van de Amerikaanse anarchist en activist Peter Gelderloos getiteld Anarchy works (2010) op zoek naar een mogelijk antwoord. Daar trof hij een verwijzing aan naar de antropoloog Alan Howard. Die beschrijft hoe bewoners van Rotuma, een eiland in de Pacific ten noorden van Fiji, op uiteenlopende vormen van asociaal handelen reageren. Wat Peter Storm van Howard weergeeft, blijkt in grote mate overeen te komen met wat Amborn beschrijft over de door hem onderzochte Afrikaanse volken. Een van de dingen die je hieruit kunt leren is, dat de autoritaire stand van zaken binnen het Westerse strafrecht direct gekoppeld is aan al die andere autoritaire zaken in de maatschappij, waarvan het doel is: er voor te zorgen dat de koppeling van de macht met het privé eigendom, die de fundamentele sociaaleconomische ongelijkheid oplevert, kan voortduren. We wisten het al, maar het inzicht erin verbreedt zich!
Hermann Amborn zit op dezelfde lijn als hiervoor is beschreven. Op basis van zijn onderzoek, tijdens zijn veldwerk in verschillende delen van Afrika opgedaan, beschrijft hij enerzijds de manieren om het ontstaan van een machtsmonopolie in staatsvrije gemeenschappen te voorkomen. Daarbij besteedt hij ruim aandacht aan de wijze waarop conflicten in zulke type gemeenschappen worden opgelost. Anderzijds levert die beschrijving hem het materiaal waarmee hij kritiek kan uitoefenen op westerse zienswijzen omtrent staat, macht, recht en conflictbehandeling. Daarbij geeft hij tevens expliciet aan waar parallellen met het libertaire denken te vinden zijn, of waar je van dit materiaal vruchtbaar gebruik zou kunnen maken. Op dit soort punten vertaal en bewerk ik delen van Amborn’s tekst en geef daarbij aanvullingen, waar ik dat nuttig vind met name vanuit het denken over staat en recht. Aldus is deze brochure ontstaan.
Thom Holterman
> terug naar uitgave |  |